Afbeelding
Foto: Gem. collectie Laren.
Bol-an

‘Meins koolraap’

Algemeen

Wat me weer opvalt bij het organiseren – met Marlinda, Hetty, Lillian en Elize - van de 15e Atelierroute Laren, is het grote aantal vrouwen dat hun werkruimtes - dit jaar op 28 en 29 mei - openstelt voor de kunstliefhebber. Verreweg overschaduwen zij het geringe aantal mannelijke deelnemers wier voorgangers vrouwelijke kunstenaars eeuwenlang niet voor vol aanzagen. Aan de andere kant waren vrouwen toen te bescheiden en traden ze niet graag op de voorgrond. Die ‘boutade’ lees ik in ‘Gooise vrouwen in de kunst 1850-2010’, de catalogus destijds van een unieke tentoonstelling in Museum Hilversum. De samenstellers vroegen het publiek of zij naast de alom bekende Gooise kunstenaressen als Wally Moes, Arina Hugenholtz en Lou Loeber ooit hadden gehoord van Anna Egter van Wissekerke, Julie de Graag of Corrie Pabst? Op die tentoonstelling hing een meesterwerkje van nieuw realisme van de kunstenares Corrie Pabst (1866-1943): de Larense boer Meins Jansz Calis. (1859-1943) In de volksmond vanwege zijn ronde kop, ‘Meins Koolraap’ geheten, die woonde op de Kerklaan naast Fok Calis, geen stromend water had, wel ‘de pomp van Doortje’, maar niet bepaald fris rook omdat hij zijn kippen en konijnen onder de bedstee hield. Van Corrie Pabst zijn in het Brinkhuis tot en met 19 februari 30 werken te zien, afkomstig uit privécollecties. De officiersdochter, geboren in Woerden en opgeleid aan de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag, stond onder invloed en was leerling van ‘kunstpaus’ H.P. Bremmer, (1871-1956), kunstschilder en kunstcriticus, die schilderijen verzamelde en erin handelde. Voordat Pabst met haar zus in 1912 naar Laren verhuisde, kreeg architect K.P.C de Bazel opdracht een villa te bouwen op het huidige Steenbergen 6 (landhuis en atelier De eekhoorn met een goudbronzen knaagdier als windwijzer). Daar nodigde Corrie haar kunstpedagoog Bremmer uit voor zijn lessen ‘praktische esthetica’. ‘In kunst gaat het niet alleen om het slaafs navolgen van de natuur, maar om andere hogere waarden.’ Zo’n sessie bestond uit pianospel, een verhandeling over een schilderij/reproductie - soms een werk van Pabst - en daarna sloot een borrel de bijeenkomst af. De meeste vrouwelijke kunstenaars die eind negentiende eeuw, begin twintigste eeuw naar het Gooi trokken, kwamen uit zeer welgestelde milieus. Zoals Corries kunstzinnige vriendin Anna Wilhelmina Elisabeth Maria Egter van Wissekerke (1872-1969) die ze vanuit ons dorp een brief schrijft ‘hoe mooi Laren is’. Waarop moeder Egter van Wissekerke-Viruly van Pouderoyen en haar zoon een pension op ’t Zevenend betrekken, en opdracht geven tot de bouw van Villa Lingenskamp op het vroegere Kom en Flesch (om het later alleen als zomerverblijf te gebruiken). Corrie en Anna exposeren regelmatig in hotel Hamdorff. Ook op de prestigieuze tentoonstelling ‘Vrouw 1813-1913’. Hun werken zijn aan elkaar verwant en worden matig beoordeeld. In de jaren dertig wordt Corrie fel bekritiseerd in de NRC: ’Mejuffrouw Pabst komt niet boven de werkelijkheid uit; haar kleur is niet altijd zuiver en meestal schraal. Haar uitvoerigheid is soms kinderachtig.’ Hij besluit zijn recensie met ’Hoe armer het onderwerp aan leven is, des te beter is het resultaat.’ Bol an mensen, oordeel zelf in het Brinkhuis, geniet van dat meesterwerkje ‘Meins Koolraap’ en doe de wandelroute Corrie Pabst van 5 km.

Uit de krant