Gezicht op de Vecht met vaten op de kade, rond 1780. Hoe rook het daar?
Gezicht op de Vecht met vaten op de kade, rond 1780. Hoe rook het daar? Foto: RHC Vecht en Venen

Weesp, dat gore kleine stinkstadje aan de wonderschone Vecht

Weesp staat nu bekend als een parel aan de Vecht. Een wonderschoon stadje met prachtige oude gebouwen die bezoekers doen verbazen. Dat was vroeger wel anders.

WEESP Weesp was eeuwenlang vies. Heel erg vies. Dat kwam door de vele jeneverstokerijen. De stad stonk een uur in de wind en deed bezoekers walgen. Daarnaast krioelde het in de stad van de varkens die door de straten heen scharrelden. Er waren waarschijnlijk meer varkens dan Weespers.

We kijken naar geschiedenis als plaatjes. De beeltenissen van de Gouden Eeuw komen bij ons binnen als romantische taferelen, geschilderd voor de eeuwigheid. Wat we vergeten is de lucht die vaak in steden als Weesp hing. En juist hier moet de stank heel erg zijn geweest. We steken ons neus even in het Weesp van de 17de en de 18de eeuw.

Als we ervan uit mogen gaan dat Weesp in de Gouden Eeuw de grootste jeneverproducent van Nederland was, dan weten we meteen ook dat er heel veel afval in de stad gedumpt werd. In dat kleine Weesp werd in die tijd, tijdens een telling, 62 jeneverbrandersketels geteld. Het was toen erg lucratief om een jeneverbranderij te hebben. Mensen begonnen er een als bijverdienste in het achterhuis. Al die ketels werden gestookt en de spoeling werd op straat gegooid, voor de varkens. Toentertijd was het nog helemaal niet gebruikelijk om het afval af te voeren, maar werd het gewoon naar buiten gegooid. Jenever stoken geeft een zurig ruikend bijproduct, 'de spoeling'. Het is het dikke graanbier waar de alcohol uit is gedistilleerd, maar wat nog wel waarde als veevoer heeft.

Heerlijk helder

Het saillante is dat de branders aan het begin van de Gouden Eeuw juist vanaf Amsterdam naar Weesp kwamen omdat het water hier zo schoon was. De rivier de Vecht zorgde van nature voor een prachtige aanvoer van schoon en helder drinkwater.

Terug naar de varkens. Die werden gehouden in aparte varkenskotten, maar mochten gewoon vrij op straat rondlopen. De beesten werden als bijverdienste gehouden door de branders. Zij aten de spoeling van de branderijen en leverden spek op. Dat werd weer verkocht aan Amsterdam voor de Vereenigde Oostindische Compagnie, samen met de jenever. Zij hadden een bijnaam: 'Weesper studenten'. Maar varkens zijn niet geurloos. Sterker nog, ze stinken behoorlijk. In veel steden was het houden van varkens dan ook verboden. Niet in Weesp, daar mocht alleen het afval niet in de gracht belanden. Het economische belang werd hier voorop gesteld.

We ruiken zuur bier, varkens, houtvuren, ranzige boter en urine

Gedicht

De dichter Daniƫl Willink (1676-1722) schreef in Amsterdam bij de Weesperpoort het volgende gedicht: Hoe grimmelen langs deez' buitenvest De varkens die naar Weesp wandelen Om eerst door spoeling vetgemest, Dan weer aan anderen te verhandelen

Dat het erg was, laat zich raden. Aanwijzingen daarvoor vinden we in een vergadering van schout, burgemeesters en schepenen van 15 maart 1672. Daarin worden ernstige klachten geuit over het werpen van vuilnis in het water van de stad. De grachten zijn vervuild en bovendien verstopt. Als boosdoeners worden de branders aangewezen.

Stinkmolen

De Zweedse reiziger Bengt Ferrner maakt daar een kleine eeuw later, in 1759, nog een duidelijke opmerking over. Hij vaart met de trekschuit naar Weesp en vindt daar een "stadje dat merkwaardig is door de grote hoeveelheid jenever die er bereid wordt. (...) Deze drankkoningen mesten bovendien een ongelooflijke hoeveelheid varkens in daarvoor afzonderlijke stallen. Velen van hen hebben er meer dan honderd." Dus we hebben de lucht van varkens en van oud zuur bier. Tel daarbij de stank van de houtvuren onder die jeneverketels op en we hebben een aardig beeld van het geurpalet van twee eeuwen Weesp. Wat ook niet aan de schone geur van Weesp bijgedragen moet hebben is de volmolen die tussen 1636 en 1665 op de Klinkettenpoort heeft gestaan. Dat is aan de zuidkant van de Hoogstraat, bij het huidige politiebureau. In een volmolen werd wol vervilt, en dat gebeurde met ranzige boter en urine. Dat deze molen de bijnaam 'De Stinkerd' droeg, laat zich raden.

Een laatste detail: mogelijk dankt ook de Slijkstraat zijn naam aan de viezigheid binnen Weesp. In de tijd waren straten nog niet bestraat en vaak modderig, en de spoeling met varkens maakte de boel er niet plezieriger op. Slijk betekent ook wel slik, glad of slibberig. Bah.

Bronnen: 'Weesp, 650 jaar stad' (Ida Kemperman, Aukje Zondergeld); 'Geschiedenis van Weesp' (Aukje Zondergeld); 'Weesper straatnamen' (Cor Draijer); 'De Branderijen in Holland tot het begin der Negentiende Eeuw' (P.J. Dobbelaar).

Zaterdag is het Open Monumentendag. Het complete programma vindt u in het Vechtjournaal (bij deze krant).